Save
Rwanda_jongevrouw
Rwanda_twee broers

Hofdingang van het pensionaat in Save

Meisjeskant - binnenkoer 2013 - in 1960 stond er een REUZE sinaasappelboom!

Scheiding, meisjes & jongens

Turnzaal & toneelzaal van onze school in Save

Quinet

Save 1956 - Met mijn vriendjes in de jongensrefter...  

Rwanda_jongewaterdrager

Cyangugu:

Bij mijn moeder aan de Rusizi rivier  dicht bij de Congolese grens. Tussen de koeien, de geiten en de kippen.

Save:

Mijn eerste school... internaat, weeshuis waar ik een deel van mijn kindertijd in Rwanda heb meegemaakt en intens heb beleeft.
Tussen mijn lotgenoten ... meisjes en jongens,
tussen 4 jaar en 18 jaar. Wij werden
'Les mulâtres' genoemd.

landkaart_kroonvogel

Kurubyro Cyangugu - Rwanda
juni 1950... of was het 1949.


Een lichtgele ochtendzon overspoelt de zacht glooiende hellingen van groene heuvels, dampende hutten, een ontslapende natuur, ..... aarzelende kreetjes die zich vervolledigen in een schreeuw van ontwaken.

Een kind is geboren, een licht gekleurd kind in een zwarte wereld, de wereld van mijn moeder, want mijn vader, al zou hij het willen, kan me niet plaatsen in zijn eigen blanke wereld.

Ligt liefde of genot aan de basis van mijn ontstaan, er is niemand meer om het me te zeggen...

Klein, zich niet bewust van de verontwaardiging die ik teweegbreng in mijn omgeving en mijn tijd, stap ik op mijn blote voetjes, door mijn eigen wereldje van een driejarige.

Mijn geheugen is nog te matuur om feiten op te slaan van die eerste jaren toen mijn vader mij kende, bijgevolg vormt er zich een niets over deze man. De biologische vader die me zijn genen gaf, zal altijd een vreemde voor mij blijven. Ik was pas 1 jaar oud toen hij stierf in Bukavu (toenmalige Costermansville), zonder te weten of hij mij echt beminde. Ik mocht wel de naam Quinet dragen, de naam van Jean Quinet mijn vader, als was ik niet officieel herkend  ... wij zijn  in 1949. Maar waarom hebben ze mijn vaders naam verranderd en kreeg ik de naam Kinet? Waarom toch? Dat zal mijn vader zeker niet hebben gewild. Mijn vader plaatste mij onder de hoede van zijn portugese vriend Mario Coreia en vroeg hem voor mij te zorgen. Dit samen met een spaarboekje voor mijn onderhoud, zijn de enige tekenen die overblijven van zijn mogelijke liefde of bezorgdheid om mij. Mijn moeder was huishodster bij mijn vader, en daar leert ze een zwarte man kennen die werkzaam is als klerk bij mijn vader.

Mijn moeder huwt die zwarte man enkel jaren later. Een man die ik geen vader mag noemen. Ik krijg een heleboel zwarte familieleden die me niet willen kennen, enkel mijn moeder is er altijd. Mijn  moeder is mijn wereld, haar rug is mijn veilige slaapplaats, haar warmte is mijn thuis.


Een geur van hooi gemend met de zoet-weeë geur van vers bloed vullen, de schemerige ruimte van de woonst, waarin ik gehurkt in een hoekje tegen de muur, met nieuwsgierige grote ogen kijk naar de drukte van de vrouwen. Ik heb angst voor mijn moeder bij het zien van het zweet en de pijn op haar gelaat, ik wil bij haar zijn, haar aanraken, haar troosten. Maar die vrouwen duwen me langs de kant en mijn  moeder ziet me niet, bij haar inspanning om mijn broer het leven te geven. Een baby- broer met een andere kleur dan ikzelf. In het hart van mijn moeder ben ik haar trots, in de wereld van mijn zwarte familie, ben ik deels getolereerd of verstoten. Ik ben een teken van de schande, van de onzuiverheid van het ras, van de verknechting van de zwarte door de blanke. Iedere spotnaam die men mij na roept, iedere pesterij breekt mijn moeders-hart, want ik ben haar kind en een moederhart kent geen kleur, geen verschil, alleen maar de diepe liefde voor haar eerstgeborene.

Ik loop met mijn blote voetjes over Rwanda's heuvels zich nog onbewust van de vijandigheid van mijn omgeving, van de diepe smart van mijn moeder. Misschien is het goed voor mij dat ik in mijn onrijpheid nog niet kan opslaan... of misschien vormt zich hier reeds diep in mij verborgen, een eerste kiezel diep in mijn hart, het begin van het verdriet.


Een jeep rijdt moeizaam de heuvel af, modder doen de banden glippen langs een spoor van kuilen, stenen en moeras. De koplampen boren zich een weg in een pikdonkere wereld nu en dan hel verlicht door het onweer. Donder, bliksem en hevige regen vormen het orkest dat me begeleid naar een andere wereld.

Mijn moeder zei dat ik niet in haar huis kon blijven, dat het niet meer veilig voor mij was, dat het niet meer veilig voor haar was, ze smeekte mij haar te begrijpen. Ze wou mij niet weg,  ze wou mij zo graag houden, maar het kon niet meer. Ze beloofde mij dat ik naar een betere wereld ging, bij andere kinderen die waren zoals ik, dat ik er een toekomst zou hebben, ze droomde voor mij de wereld van een moeder voor haar kind.


Ik wil niet begrijpen, ik kan niet begrijpen, ik wil alleen maar bij haar blijven en ik klamp me wanhopig vast aan haar borst. Mijn hoofd verborgen in haar schoot huil ik, de donder trommelt in mijn hoofd, de bliksem flitst voor mijn betraande ogen en doet mijn dun lijfje rillen, op datzelfde moment,... merk ik,... voor de eerste maal mijn geheugen.

Moe gehuild val ik tenslotte in slaap, door de waas heen van mijn bewusteloosheid, voel ik een vreemd bed....   de afscheidskus van mijn  moeder.